Details

[recto:]
Vlaamsch Hoofd den 29 december 1831. // HoogGeachte Admiraal ! // Toen in den maand September dezes jaars // door de beide Prinsen, en door den Prins Albert // Van Pruissen, de Citadel Van Antwerpen werd // bezocht werdt eenen Ring die de Generaal // Chasse ter huldiging aan de nagedachtenis // Van Van Speyk droeg algemeen bewonderd. // Ik heb mij sederd dien beijverd ten gevallen // der Hooge personen dergelijke ringen te doen ver: // vaardigen, welke ik veronderstellen dat aan // derzelve welgevallig zouden zijn als een her: // innering aan den onvergetelijken daad van Zelfs // opoffering voor de eer van onzen doorluchtigen // Vorst, en edelmoedig Vaderland zoo roemvol // ten uitvoer gebragt. // Aan wien zou buiten de vorstelijke familie // eenen dergelijken aandenken meer passen // en aangenaam zijn, dan aan die van Uwe Excellentie // onder wiens directie s. Rijks marine zich geluk: // kig genoeg rekenen mag thans te zijn geplaatst, // en die immer het belang van ons eervol Corps // Zoo geheel en al behartigd heeft.

[verso:]
Het ijser van den Ring, van de bout eens rol: // paards vervaardigd Zijnde, hetwelk bij het sprin: // gen der boot door de stroom ons werd toegevoerd // en opgevischt is, en het doosje uit het hout van // het rolpaard gemaakt, brengt dus mede iets // tot het geheel voor de toekomst bij. // Moge dezelve Uwe Excellentie daar in boven // als een bewijs mijner bijzondere hoogachting // en erkenning voor de bewijzen van Uwe Excellenties // onderscheiding ten mijnen opzigten aangenaam // Zijn en ook als Zoodanig door Uwe Excellentie // Van mij aangenomen worden. _ // Mij hier mede vlijende heb ik de eer met // respect te Zijn. _ // Uwe Excellenties onderdanige // Dienaar // [handtekening:] Koopman