De brief werd verstuurd op 31 juli 1630 (zie adressering) en ontvangen op 12 augustus (zie mededeling bovenaan de brief). Het is een antwoord op het verzoek van de Admiraliteit van Rotterdam om Jan Jansz van Nimmegen terug te sturen. Tromp is bereid dat te doen, op voorwaarde dat hem een ander oorlogsschip gestuurd wordt. Een argument dat hij noemt is de Grote Visserij, die door hem niet meer beschermd kan worden, als hij geen andere schepen krijgt. De envelop bevat bovendien transcripties in 19e- of 20e-eeuws handschrift van brieven van De Ruyter, Tromp en Heyn, waarvan de originelen niet aanwezig zijn of zich elders bevinden.