De brief is geschreven op 28 september 1668 en gelezen op 2 oktober 1668.
Uit de inhoud ervan zou men kunnen opmaken dat deze brief een officiële brief aan de Admiraliteit begeleidt. De Ruyter schrijft naar één persoon in het bijzonder. Zijn aanhef luidt: 'Myn seer l. vryendt' en het eerste deel van zijn brief bevat persoonlijke mededelingen. Hij vraagt of de geadresseerde zijn verzoek om een jacht bij de Heren zou willen verdedigen. Verder doet hij een mededeling over de intocht van de Prins van Oranje in Zeeland.
Met transcriptie. De envelop bevat bovendien transcripties in 19e- of 20e-eeuws handschrift van brieven van De Ruyter, Tromp en Heyn, waarvan de originelen niet aanwezig zijn of zich elders bevinden.